Eenhoorn

Eenhoorn

"...I can o'ersway him; for he loves to hear
That unicorns may be betray'd with trees,
And bears with glasses, elephants with holes,
Lions with toils and men with flatterers;
Julius Caesar
--William Shakespeare

Het mooie witte paard met de geneeskrachtige hoorn.

De eerste keer dat de eenhoorn voorkomt in de mythologie is bij Herodotus, die in de derde eeuw voor Christus schreef over een "gehoornde ezel" in Africa.
Een betere beschrijving komt een eeuw later van de Griekse schrijver Ctesias. Hij schrijft over een dier dat hij "de wilde ezel uit India" noemt. Het dier is volgens hem even groot als een paard, heeft een witte vacht, een rood hoofd, blauwe ogen en een flinke hoorn aan de voorkant van z'n hoofd.
Men geloofde dat bekers die gemaakt waren van de hoorn een kracht bezaten die gif neutraliseerde als je dat in de beker goot. Volgens Ctesias was de eenhoorn erg snel, ontembaar en bijna onmogelijk te vangen.

De schrijver Plinius beschrijft de eenhoorn in z'n encyclopedie "Historia Naturalis". Zijn eenhoorn is een wild beest met het lijf van een paard, het hoofd van een hert, de voeten van een olifant, de staart van een everzwijn en een lange zwarte hoorn op z'n voorhoofd.

In de middeleeuwen kwam de eenhoorn voor in fabels waarin verteld werd dat een eenhoorn alleen maar door een schone maagd gevangen genomen kon worden. Eenhoorns hadden namelijk een zwak voor maagden en zodra ze er een zagen renden ze er naar toe en legden ze hun hoofd in hun schoot.
Volgens Marco Polo's schrijver Colonel Yule werd de eenhoorn niet aangetrokken door de maagd zelf, maar door het parfum dat ze droeg.