Sneeuwwitte Eenhoorn
Lang, lang geleden, toen er nog magie in de wereld was en niets leek zoals het was leefde er een mooie maagd met ogen zo zwart als roet in de ruines van een kasteel in het verre noorden van Engeland.
Eens was haar familie heel rijk en welvarend en hadden al het land in hun bezit dat ook maar te zien was vanaf het kasteel.
Ook waren er heel veel biedenden in het kasteel en hadden ze een eigen leger van soldaten om hen te beschermen tegen gevaar.
Over de jaren heen werden ze echter getroffen door oorlog en ongeluk, waardoor er niets anders van de familie overbleef dan de mooie maagd.
Ze liep blootsvoets en droeg oude kleding.
Het weinige land wat ze nog hadden was net genoeg voor het voorzien van eten voor een koe met rode oren, twee grijze schapen en drie gespikkelde kippen.
Het kasteel was meer een bouwval dan een woning.
Het enige gedeelte waar je nog een beetje beschutting had van de wind en regen was in de keuken. In plaats van de vele bedienden om voor de mooie maagd te zorgen was er alleen een oude man en in plaats van de soldaten om haar te beschermen was er een Eenhoorn.
Het was een heel mooi dier zo wit als het pas gevallen sneeuw op Muckle Chevoit, de hoogste berg die in de buurt was.
De Eenhoorn leek veel op een hert, maar in plaats van een gewei had dit dier een hoorn midden op zijn voorhoofd en had hij geen bruine, maar hele mooie blauwe ogen.
Terwijl de jaren voorbij gaan horen vele mannen het verhaal van de jonge maagd die wordt beschermd door de Eenhoorn.
Ze gingen op reis om de Eenhoorn te doden om dan te kunnen trouwen met de mooie maagd.
Ze kwamen van ver over de heuvels en verstopten zich achter bomen en struiken in afwachting op de maagd en de Eenhoorn.
Zodra ze in zicht kwamen spanden de mannen hun bogen en richtten die op de Eenhoorn, maar toen ze hun dodelijke pijlen op het mooie dier wilden afvuren schudde de Eenhoorn zijn hoofd.
Dit gaf hun het gevoel alsof ze versteend waren en niet meer konden schieten op zo een mooi wezen.
En zo liep de mooie maagd en Eenhoorn gewoon voorbij uit hun zicht.
Snel verspreide zich dan ook het gerucht dat de maagd zo arm en lelijk was dat het niet waard was om op de Eenhoorn te jagen.
Al snel waren de mensen dan ook het bestaan van de mooie maagd en de Eenhoorn vergeten.
De maagd zwierf gelukkig door de ruines van haar kasteel en over de velden daaromheen.
Zonder er erg in te hebben dwaalden de maagd en Eenhoorn verder van het kasteel af dan gebruikelijk was.
Ze waren zelfs over Muckle Chevoit heen gegaan.
Daar kwamen ze uit in een dal met heel veel mooie gouden bloemen, bomen en in de verte stond een grijze stenen huis.
Wat is dat geluid?
Vroeg de maagd.
Dat is alleen maar de wind die door de taken van die boom heen waait, antwoordde de Eenhoorn.
Daar heb je gelijk in, maar dat is niet alles wat ik hoor.
Het is de triest, zacht gehuilvan iemand die verdrietig is en het breekt mijn hart om dat geluid te horen.
Wie ben je en waarom huil je zo triest, riep ze.
Op dat moment stapte er een heel klein oud mannetje onder de boom vandaan.
Wij zijn dwergen, zei hij.
Ik huil omdat ik al jaren in dat huisje verderop woon samen met mijn vrouw, kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen en achter-achterkleinkinderen, maar nu moeten we weg, omdat er nieuwe bewoners zijn die geen ruimte en eten overhebben voor ons. We kunnen helemaal nergens heen.
Mijn kasteel heeft een slechte dak en geeft weinig bescherming tegen wind en regen, maar als jullie willen en de Eenhoorn en de oude man zijn het ermee eens, dan mogen jullie bij ons in de keuken komen slapen en kunnen jullie met ons mee eten hoewel er niet veel zal zijn, zei de mooie maagd.
En zo gingen de dwergen mee met haar naar haar kasteel.
Daar aangekomen gaf ze hun melk en een stuk van het brood dat ze die morgen had staan bakken.
De vrouwen zetten een tafel en al hun potten en pannen aan de linkerkant van de tafel en begonnen te koken.
De mannen gingen het kasteel helemaal inspecteren.
Hun ogen glommen van enthousiasme.
Ze hadden een goed onderkomen gevonden.
Die nacht terwijl de maagd sliep gonsde het in het kasteel van het geluid van zagen en hamers.
Die ochtend toen ze wakker werd merkte ze tot haar verbazing dat het dak weer helemaal gemaakt was.
Er kon geen wind meer het kasteel in komen. De hele volgende nacht werkten
de dwergen door en toen de maagd de volgende ochtend weer wakker werd ontdekte ze dat alle deuren en ramen weer waren gemaakt.
Nu kon er ook geen regen en wind onuitgenodigd het kasteel meer binnendringen. Terwijl de maagd voor de derde nacht lag te slapen, werkten de dwergen extra hard. Ze werd weer wakker en merkte tot haar grote verbazing dat het kasteel weer helemaal was ingericht zoals het vroeger in de rijke dagen was geweest.
Ze had nu een pracht van een kasteel!
De muren waren behangen met mooie schilderijen en op de bedden lagen hele mooie kleden.
Ze hadden ook een lange tafel midden in de grote hal neergezet vol met het mooiste zilver van de wereld.
"Nu is het niet meer nodig voor ons om in de keuken te leven," zei de oudste man van de dwergen.
Als je het goed vindt dan nemen wij de bovenste verdieping van de Westvleugel.
Natuurlijk vind ik het goed, zei de mooie maagd.
Die nacht sliep ze voor het eerst in een "Kingsize" bed in de grootste slaapkamer van het kasteel.
Toen ze de volgende ochtend wakker werd en uit het raam keek zag ze dat al het land was geploegd en daar waar één koe met rode oren stond, nu honderd koeien met rode oren stonden.
En daar waar twee grijze schapen stonden, nu ruim tweehonderd grijze schapen stonden en in plaats van drie kippen waren er nu driehonderd kippen.
Hoe kan ik jullie ooit bedanken, vroeg ze aan de oudste en wijste man van de dwergen. Door een advies op te volgen, antwoordde de man.
Je kasteel is nu weer heel mooi.
We hebben hem weer helemaal opgeknapt en het land eromheen is weer vruchtbaar.
Alles wat je nu nodig hebt is een man.
Hij kan je land onderhouden en heer van het kasteel zijn.
Een meester," zei de oude bediende. "Een man," zei de eenhoorn met een vreemde glans in zijn ogen.
Oké, zei de maagd. Hoe kan ik een man voor mijzelf vinden en een meester voor het kasteel?
Laat dat maar aan mij over, zei de oudste en wijste man van de dwergen.
Ik zal een vogel met een bericht sturen dat alle mannen die geschikt zijn de eerste maandag van Mei hier moeten zijn.
En zo kwamen er die dag vier prinsen. Één van het koude noorden, één van het warme zuiden, één van natte oosten en één van de eilanden in het westen.
Als eerste ontving ze de prins van het koude noorden.
Hij was een knappe krijger die sprak over gevechten, over het mooie geluid van staal tegen staal en over gevechten met de blote vuist.
Nooit, dacht de maagd, heb ik zo een knappe en dappere man gezien.
Eigenlijk wel logisch aangezien ze voor het eerst van haar leven een man zag.
Ik zal met je trouwen, maar dan moet je één vraag goed beantwoorden. Zou jij in het kasteel een kamer over hebben voor dwergen?
De dwergen, riep de prins.
Waarom?
Die bestaan al lang niet meer.
Die zijn lang geleden allemaal gedood.
En dat is maar goed ook, want ze zorgen alleen maar voor problemen.
Dan ben jij niet de man of de heer van mijn kasteel die ik zoek.
En zo vertrok de prins uit het koude noorden terwijl de Eenhoorn stilletjes lachte.
De tweede die ze ontving was de prins van het warme zuiden.
Hij was een hele knappe jager die sprak over de spanning en sensatie van het jagen op dieren en van het geluid van een hoorn die schalde door de bossen.
Ze vond hem een hele knappe man.
Ik zal met je trouwen als je het goede antwoord geeft op mijn vraag. Zou jij in het kasteel een kamer overhebben voor dwergen?
Dwergen?
Waarom?
Die zijn al jaren geleden weggejaagd uit dit gebied en maar goed ook, want die konden toch alleen maar aan hun zelf denken.
Dan zal ik niet met je trouwen, zei de mooie maagd.
En ook hij vertrok, terwijl de Eenhoon zachtjes lachte.
Dit gebeurde ook bij de derde en vierde prins waarop de maagd wanhopig naar de oudste en wijste dwerg ging.
Ik heb alle prinsen gesproken, maar geen één van hen wil jullie onderdak bieden zoals ik beloofd heb.
Wat moet ik nu doen?
Volg je hart, zei de oudste en wijste dwerg.
Ze dacht even na en keek toen de Eenhoorn aan.
Als jij een prins was zou jij dan een kamer hebben voor de dwergen.
Altijd, zei de Eenhoorn. Dan zal ik met jou trouwen, want jij bent al bij me zolang als ik mij kan herinneren en je bent altijd heel goed en heel lief voor mij geweest.
En omdat dit allemaal heel, heel lang geleden gebeurde in een tijd dat er nog magie in de wereld was en niets was wat het leek, lachte de Eenhoorn en verdween.
In zijn plaats verscheen er een hele knappe prins die veel wijzer was dan al die vier prinsen bij elkaar.
Zo trouwden de maagd en de Eenhoornprins met elkaar en samen met de oude bediende en de dwergen leefden ze nog lang en gelukkig.